A. De inlener moet geen evaluatie maken over hoe de uitzendkracht omgaat met het stellen van vragen bij onduidelijkheid.
B. De inlener moet een evaluatie maken over hoe de uitzendkracht omgaat met het stellen van vragen bij onduidelijkheid.
C. De inlener moet enkel bij een negatieve evaluatie omschrijven hoe de uitzendkracht omgaat met het stellen van vragen bij onduidelijkheid.
<< Terug